Lezing Oude Testament: 1 Koningen 8: 10-21
Lezing Oude Testament: 1 Koningen 8: 27-30,
De kans bestaat dat als je aan een kind vraagt: ‘Wat is een kerk?’ dat het antwoord dan is:
“Daar woont God”.
Een logisch antwoord, we noemen een kerk immers ook wel het huis van God.
Maar wat bedoelen we als we dat zeggen?
De Protestantse opvatting van een kerkgebouw is dat het in feite een gewoon gebouw is, geen ‘heilige’ plaats op zich.
In tegenstelling tot de katholieke kerk, waar een kerk een gewijd gebouw is, toegewijd aan God, aan de goddelijke eredienst, bedoeld voor kerkelijke vieringen, rituelen.
Niet bedoeld om bij wijze van spreken samen koffie te drinken, een feestje te vieren of een gewone, gezellige maaltijd te houden – zoals we dat hier in de kerkzaal van De Toevlucht wel af en toe doen.
En zijn we dán ook bij elkaar in het huis van God?
Of is dat alleen op zondagmorgen, op de momenten dat we hier samen vieren, de Bijbel openen, samen bidden, zingen, stil zijn
– hopelijk in ieder geval dan. Maar misschien is dat ook niet vanzelfsprekend?
Zoals we vragend zongen:
‘Zal dit een huis, een plaats zijn waar de hemel open gaat,
waar Gij U vinden laat?’
De aanwezigheid van God, of onze kerk, kerkzaal op zondagmorgen werkelijk een huis van God is, is niet vanzelfsprekend.
De theoloog Noordmans, uit de eerste helft van de vorige eeuw, zei al:
‘Wanneer wij naar de kerk gaan, is het nog niet zeker dat God ook gaat.’
Wij zijn afhankelijk van Gods beweging, Gods komen naar ons toe.
Dát maakt een kerk, een kerkgebouw tot een huis van God.
En dat kan misschien ook gebeuren op andere momenten dan dat ene uurtje op zondagmorgen.
Dat kun je misschien soms, even, ook ervaren tijdens een goed gesprek, straks bij de koffie,
zingend tijdens een doordeweekse cantorijavond,
zelfs tijdens een vergadering als we even raken aan de kern waar het echt om gaat in leven en geloven en kerkzijn.
Dat kan misschien ook buiten dit kerkgebouw, als je thuis een goed, persoonlijk geloofsgesprek hebt, of misschien als je alleen Bijbelleest, bidt, stille tijd houdt of mediteert.
Of op momenten van echte aandacht voor elkaar, praktische hulp voor iemand die dat nodig heeft en daardoor weer verder kan.
Dat je op zulke momenten even voelt, ervaart: hier is God bij, hier is iets van de geest, de kracht, inspiratie van God aanwezig.
‘Waar woont God?’, de vraag van die joodse rabbi aan zijn medegeleerden.
Niet zomaar ‘overal’, niet per definitie in een kerkgebouw
“God woont daar waar men hem binnenlaat.”
Dat is niet gemakkelijk, ‘God binnenlaten’,
want wij zitten vaak vol met onze eigen gedachten, over alles wat ons bezighoudt,
met onze verwachtingen van de kerkdienst, van de dominee – zegt hij of zij wel de goede dingen?,
is het wel aansprekend en boeiend genoeg, zijn de liederen zingbaar en speelt de organist wel zoals het zou moeten.
We zitten ook vol met ons beeld van God, wie God is,
van wat geloven is en zou moeten zijn.
Zo, dat er vaak nog maar weinig ruimte in ons is om echt God binnen te laten, om ons te laten aanspreken en raken door wat naar ons tóe komt van God.
Misschien nieuw en anders dan je dacht en geloofde.
Misschien goed om, voordat we verder gaan nadenken over de lezing van vanmorgen, nog weer even stil te worden en ons open te stellen voor wat, wie weet, naar ons toe komt.
Stilte – meditatief muziek:
‘Onthul ons dan uw aangezicht
en heilig ons hier met uw licht,
uw voorbedachte raad.
Vervul ons met een nieuw verstaan
van’t woord waarin Gij spreekt
De tempel die Salomo voor God heeft gebouwd wordt ingewijd.
En als eerste vult een wolk de tempel.
Zoals tijdens de 40 jarige woestijntocht van Israël vanuit Egypte een wolk voor het volk uitgaat als teken van Gods aanwezigheid.
Die wolk, Gods aanwezigheid vult nu de tempel van Salomo.
De priesters met hun rituelen kunnen niet meer in de tempel, om hun werk te doen.
Het maakt duidelijk dat het niet mensen zijn die de tempel inwijden en tot een huis van God maken,
maar dat het God zelf is die dit gebouw tot een godshuis maakt, die dit huis gaat bewonen.
Niet mensen, priesters of dominees, niet de kerkgangers die samenkomen maken een gebouw, een kerkgebouw tot een godshuis,
niet onze inzet hoe zorgvuldig ook, niet onze goedbedoelde en welgemeende woorden en rituelen, bidden en zingen en muziek, hoe belangrijk ook.
Hoe we ook zeggen dat we ook naar de kerk gaan om elkaar te ontmoeten, de gemeenschap met elkaar te vieren en te beleven, - nogmaals hoe belangrijk ook -.
Dát is niet wat ons samenkomen, wat dit gebouw maakt tot een huis van God, een plaats waar de hemel opengaat.
Dat is God die naar ons toekomt, die de ruimte vult, aanwezigheid waarin en waardoor wij ons omringd mogen weten.
Aanwezigheid, in verborgenheid.
Dat is ook wat de wolk betekent.
De wolk is niet alleen teken dat God aanwezig is, maar geeft ook aan dat er méer is dan gezien kan worden.
Salomo zegt: ‘U hebt gezegd dat U in een donkere wolk wilt wonen’,
in donkerheid – dat is geen dreigend beeld, maar een beeld van verborgenheid,
zoals Mozes op de berg waar hij de Tien geboden van God ontvangt, naderde tot ‘de donkerheid waar God was’.
Gods aanwezigheid blijft een verborgen aanwezigheid.
De ark, als symbool van Gods aanwezigheid, die in de tempel in het heilige der heiligen wordt neergezet, daar waar alleen de priester één keer per jaar mag komen,
de ark staat in het donker, achter een kleed, het voorhangsel.
De draagstangen, waarmee de ark door de woestijn is gedragen, moeten erin blijven, want God is een beweeglijke God, niet vast te pinnen op één plek.
In de plooien van het kleed, het voorhangsel waarachter de ark staat kun je alleen de welvingen van de draagstangen zien: als verwijzing, vermoeden en tegelijk ook teken dat we op Gods aanwezigheid mogen vertrouwen, maar altijd indirect, verborgen.
Verborgen aanwezigheid:
God is niet zichtbaar of tastbaar, en dus ook niet zomaar voorhanden, grijpbaar en beschikbaar.
Geen ‘God met ons’ op de koppelriemen of muntstukken.
We kunnen niet over God beschikken, God niet uittekenen: zo en zo is God,
God niet vangen in onze beelden en woorden en dogma’s, dat we zouden wéten hoe en wie God precies is.
Laat staan wat God precies wil.
We kunnen God niet claimen voor onze kerk of onze geloofsopvattingen, zoals in de kerkgeschiedenis en soms nog steeds al te vaak gebeurd is en gebeurt.
Waarmee mensen om hoe ze denken en geloven en leven zijn veroordeeld.
Niemand, geen mens, heeft dé waarheid over God in pacht.
De donkerte van de wolk van aanwezigheid geeft aan dat God altijd meer en anders is dan wij kunnen denken en geloven.
God groter dan ons hart, ons denken.
Groter dan onze kerkgebouwen, ons ‘huis van God’.
Zegt Salomo in het begin van onze lezing nog zegt: ‘ik heb voor U een vorstelijk huis gebouwd, dat voor altijd uw woning kan zijn’,
in het vervolg van de lezing belijdt hij:
‘Zou God werkelijk op aarde kunnen wonen? Zelfs de hoogste hemel kan U niet bevatten, laat staan dit huis dat ik voor U heb gebouwd’.
God groter dan ons denken en doen.
Het is goed dat er een huis, een plek is, een ‘huis van God’ in ons midden, in ons dagelijkse leven en bestaan, voor ons om ons leven te vieren en te zien en te gedenken in Gods licht.
Om steeds weer te horen, ons te laten bevragen en inspireren tot leven in dat licht.
Ik denk dat vooral wij, meer dan God, niet zonder een zichtbare en tastbare plek kunnen.
Zoals bijvoorbeeld ook liefde en vriendschap er niet zonder kunnen, niet stand houden als je elkaar niet af en toe ziet en spreekt en voelt.
Zo heeft ook geloof en geloven momenten nodig, plaatsen, tijden om de gemeenschap en verbondenheid te ontvangen, te vieren en te verdiepen.
Gemeenschap en verbondenheid met God, en in dat licht ook met elkaar.
Velen gaan in deze tijd niet meer naar de kerk.
We zijn als kerkgangers een minderheid.
Toch mogen we misschien zeggen dat onze samenleving, de wereld die zichtbare tekens nodig heeft.
Dat kerken een vingerwijzingen zijn naar boven.
Verwijzing dat er meer is dan de platte, dagelijkse gang van zaken, het ieder voor zich en de machtspelletjes van de groten der aarde.
Het ‘moderne’, veeleisende leven waarin velen ten onder gaan.
Kerken als verwijzing dat er een werkelijkheid is die méer wil zeggen,
die ons roept en uitdaagt tot verbinding en gemeenschap, tot samen zoeken naar zingeving, het doen van barmhartigheid en onderlinge zorgzaamheid.
Onze kerk, De Toevlucht, is maar een gewoon gebouw, een huis van hout en steen,
met ons daarin als geloofsgemeenschap met, - zoals we dat zongen - :
‘alle sporen dat wij maar mensen zijn’.
Mensen die, met vallen en opstaan, proberen een verwijzing te zijn naar de naam van God: ‘Ik zal er zijn’.
Dat is hoe God zelf in de lezing de tempel benoemt: ‘een huis waar mijn naam zal wonen’”
Zichtbaar symbool van ‘Ik zal er zijn’,
God die onder mensen wil wonen, die ons hoort en ziet:
ons leven mét al dat vallen en opstaan, die met ons meetrekt in ons leven.
‘Naam ons gegeven als een zegen,
kracht om onze weg te gaan,
licht dat het spoor wijst.’
Waar wij, ons kerkgebouw, ons leven,
in die Naam zo een toevlucht zijn voor elkaar en voor anderen, daar wil God wonen in ons midden.